1. Schaduwen in het Noorden
Bojan moest zijn best doen om niet naar het voorwerp in zijn hand te kijken. Hij draaide het om en om, aaide de gekartelde rand en duwde die diep in zijn duim. Hij duwde steeds harder, alsof het koude metaal de kilte om hem heen kon verdrijven.
'Kom hier, zoon.'
Bojan kwam onwillig overeind uit zijn leunende houding tegen de muur. Het bed leek groter dan vroeger. Misschien kwam dat door de mensen die erin lagen. De heerser die ooit de belangrijkste mannen uit het Noorden liet sidderen, was nu gereduceerd tot een levend skelet. Spieren en vet waren weggesmolten, zodat alleen de harde kern overbleef, vol scherpe hoeken waaraan je je kon bezeren. En de vrouw. Bojans moeder was als meisje de mooiste Kessa van het Noorden geweest. Nog niet zo lang geleden zongen minstrelen liederen over haar schoonheid en haar legendarische koppigheid. Iedereen wist dat zij de drijvende kracht was achter de grootste successen van de Kestar.
Nu was haar huid een doorschijnend vlies dat de schaduwen eronder niet kon verbergen. Het leek erop dat de onoverwinnelijke heersers eindelijk een vijand hadden ontmoet die ze niet konden verslaan.
'Ben je hier?'
Bojan staarde in de blinde ogen van zijn vader. De witte bollen pulseerden, alsof iets probeerde naar buiten te komen. Hij richtte zijn blik op de deken.
'Ja, Uwe Majesteit.'
'Mooi. We moeten praten. Je moeder en ik gaan dood. Dat zal nu niet lang meer duren.'
Bojan zweeg. Wat kon hij zeggen? Het was waar. Zijn ouders hadden gevochten tegen de schaduwen die de Hoedster had gestuurd, maar hoe kon je iets verslaan dat binnen in jezelf zat? De laatste weken vrat de vloek hen langzaam op. De beste magisters uit het rijk zochten dag en nacht naar een uitweg, maar niets mocht baten.
Bojan perste de zilveren schijf dieper in zijn huid, tot de pijn overging in vloeiende warmte.
'Het spijt me, Uwe Majesteit.'
'Waarom?' Zijn vader kronkelde, terwijl hij probeerde zijn keel te schrapen. 'Het is wat het is.'
'Heb geen verdriet.' Moeder klonk als ritselend papier. 'Denk aan de toekomst. Denk aan Jaromir.'
Bojan onderdrukte een kreun. Die zin had hij vaker gehoord dan zijn eigen naam. Jaromir kwam altijd op de eerste plaats. Waarom zouden de laatste gedachten van de Kestar en Kestrin naar hun zoon gaan? Nou, goed dan! Bojan rechtte zijn schouders. In ieder geval wist hij wat hij voor hen kon doen. Hij zou het rijk regeren zoals zij dat hadden gewild en hun werk voortzetten. Misschien zouden ze dan eindelijk zien wie hij werkelijk was, ook al waren ze er dan zelf niet meer. Bojan leidde zijn gedachten weg van dat zwarte gat en terug naar het werk dat voor hem lag. Het zou niet gemakkelijk worden. SInds het nieuws over de vloek bekend was, reden er dagelijks nieuwe koetsen door de poort. Eenmaal op de binnenplaats spuwden ze de clanhoofden uit, met gevouwen handen en valse tranen in hun ogen. Aasgieren waren het ; wachtend tot het roofdier klaar was met zijn prooi, om zich dan te verdringen rond het kadaver. Spoedig zouden ze echter merken dat het roofdier haar blik ook op hen had gericht.
Alsof zijn vader Bojans gedachten had gelezen, zei hij: 'De vrede is te jong. Clanhoofden zullen mijn rijk verdelen. Het kapot maken! Mijn rijk... mijn...' Bojan wachtte, terwijl zijn vader zich door een hevige hoestaanval heen werkte. Er stond een kan water op het wachttafeltje, met honing om de keel te verzachten. Als hij probeerde zijn vader dat aan te bieden, zou die het enkel uit zijn handen slaan. Heel zijn leven had deze man met harde hand geregeerd. Hij had gezwoegd om zijn onderdanen een betere toekomst te geven. Dat hij nu geen controle had over zijn eigen lot kon hij simpelweg niet aanvaarden.
Uiteindelijk viel de Kestar hijgend terug in de kussens. Bojan stak aarzelend een hand uit. 'Het komt goed, Uwe Majesteit. Ik ben er klaar voor. Ik zal uw rijk beschermen, zoals u mij heeft geleerd.'
Kestar Branomir schudde heftig zijn hoofd. 'Nee. Dat is niet wat ik wil. Ikvyn is de oudste. Hij hoort de troonopvolger te zijn. Jij moet hem zoeken.'
Bojan moest zijn best doen om niet naar het voorwerp in zijn hand te kijken. Hij draaide het om en om, aaide de gekartelde rand en duwde die diep in zijn duim. Hij duwde steeds harder, alsof het koude metaal de kilte om hem heen kon verdrijven.
'Kom hier, zoon.'
Bojan kwam onwillig overeind uit zijn leunende houding tegen de muur. Het bed leek groter dan vroeger. Misschien kwam dat door de mensen die erin lagen. De heerser die ooit de belangrijkste mannen uit het Noorden liet sidderen, was nu gereduceerd tot een levend skelet. Spieren en vet waren weggesmolten, zodat alleen de harde kern overbleef, vol scherpe hoeken waaraan je je kon bezeren. En de vrouw. Bojans moeder was als meisje de mooiste Kessa van het Noorden geweest. Nog niet zo lang geleden zongen minstrelen liederen over haar schoonheid en haar legendarische koppigheid. Iedereen wist dat zij de drijvende kracht was achter de grootste successen van de Kestar.
Nu was haar huid een doorschijnend vlies dat de schaduwen eronder niet kon verbergen. Het leek erop dat de onoverwinnelijke heersers eindelijk een vijand hadden ontmoet die ze niet konden verslaan.
'Ben je hier?'
Bojan staarde in de blinde ogen van zijn vader. De witte bollen pulseerden, alsof iets probeerde naar buiten te komen. Hij richtte zijn blik op de deken.
'Ja, Uwe Majesteit.'
'Mooi. We moeten praten. Je moeder en ik gaan dood. Dat zal nu niet lang meer duren.'
Bojan zweeg. Wat kon hij zeggen? Het was waar. Zijn ouders hadden gevochten tegen de schaduwen die de Hoedster had gestuurd, maar hoe kon je iets verslaan dat binnen in jezelf zat? De laatste weken vrat de vloek hen langzaam op. De beste magisters uit het rijk zochten dag en nacht naar een uitweg, maar niets mocht baten.
Bojan perste de zilveren schijf dieper in zijn huid, tot de pijn overging in vloeiende warmte.
'Het spijt me, Uwe Majesteit.'
'Waarom?' Zijn vader kronkelde, terwijl hij probeerde zijn keel te schrapen. 'Het is wat het is.'
'Heb geen verdriet.' Moeder klonk als ritselend papier. 'Denk aan de toekomst. Denk aan Jaromir.'
Bojan onderdrukte een kreun. Die zin had hij vaker gehoord dan zijn eigen naam. Jaromir kwam altijd op de eerste plaats. Waarom zouden de laatste gedachten van de Kestar en Kestrin naar hun zoon gaan? Nou, goed dan! Bojan rechtte zijn schouders. In ieder geval wist hij wat hij voor hen kon doen. Hij zou het rijk regeren zoals zij dat hadden gewild en hun werk voortzetten. Misschien zouden ze dan eindelijk zien wie hij werkelijk was, ook al waren ze er dan zelf niet meer. Bojan leidde zijn gedachten weg van dat zwarte gat en terug naar het werk dat voor hem lag. Het zou niet gemakkelijk worden. SInds het nieuws over de vloek bekend was, reden er dagelijks nieuwe koetsen door de poort. Eenmaal op de binnenplaats spuwden ze de clanhoofden uit, met gevouwen handen en valse tranen in hun ogen. Aasgieren waren het ; wachtend tot het roofdier klaar was met zijn prooi, om zich dan te verdringen rond het kadaver. Spoedig zouden ze echter merken dat het roofdier haar blik ook op hen had gericht.
Alsof zijn vader Bojans gedachten had gelezen, zei hij: 'De vrede is te jong. Clanhoofden zullen mijn rijk verdelen. Het kapot maken! Mijn rijk... mijn...' Bojan wachtte, terwijl zijn vader zich door een hevige hoestaanval heen werkte. Er stond een kan water op het wachttafeltje, met honing om de keel te verzachten. Als hij probeerde zijn vader dat aan te bieden, zou die het enkel uit zijn handen slaan. Heel zijn leven had deze man met harde hand geregeerd. Hij had gezwoegd om zijn onderdanen een betere toekomst te geven. Dat hij nu geen controle had over zijn eigen lot kon hij simpelweg niet aanvaarden.
Uiteindelijk viel de Kestar hijgend terug in de kussens. Bojan stak aarzelend een hand uit. 'Het komt goed, Uwe Majesteit. Ik ben er klaar voor. Ik zal uw rijk beschermen, zoals u mij heeft geleerd.'
Kestar Branomir schudde heftig zijn hoofd. 'Nee. Dat is niet wat ik wil. Ikvyn is de oudste. Hij hoort de troonopvolger te zijn. Jij moet hem zoeken.'